‘Ik’ in het gebed

Geregeld hoor ik anderen bidden. Dat kan zijn in de consistorie of bij het openen van een vergadering. Daarnaast woon ik geregeld bidstonden bij. Bij al die gebeden die ik aan­hoor, valt mij een ontwikkeling op. Iets dat ik voorheen niet zo hoorde. En dat is dat mensen steeds vaker in de eerste persoon enkelvoud bidden: ‘ik’. ‘Ik wil U vragen; ik dank U’ etc. Dat gebeurt dus, terwijl anderen aanwezig zijn en meedoen aan het gebed. Het wordt voor en met hen gebeden.  Deze ont­wikkeling past bij deze tijd. Achter de ge­meen­schap komt het individu tevoorschijn. Van achter het onpersoonlijke ‘wij’ duikt het ‘ik’ op. Die ik-stijl dringt ook door in de kerk. De vraag voor velen is: word ík wel aan­gesproken in de preek? Worden míjn liederen wel gezongen, althans: de liederen die míj aanspreken? Denk aan vele moderne christelijke liedteksten: dikwijls is ‘ik’ het uitgangspunt. En veel minder de gemeen­schap.

Deze omkeer naar het ‘ik’ hoor je dus ook terug in veel gebeden binnen de gemeente. Nu moet één ding goed begrepen worden. Het gaat mij er niet om gebeden te beoor­delen, laat staan af te wijzen. Daarvoor weet ik zelf ook al te goed hoe lastig het is met en voor anderen te bidden, elke zondag weer. Maar mag ik toch één vraag stellen? Hoe kan ik meebidden, bij wat voor gelegenheid dan ook, als iemand ‘ik’ zegt en daarmee aller­eerst voor zichzelf spreekt? Dan lijkt het gebed het gebed te zijn van díe persoon. Vraagt u het mij? Dan zou ik zeggen: laten we gemeenschappelijke gebeden, bijvoorbeeld in een bidstond, ook echt gemeenschappelijk houden. Laten we, als regel, in die gebeden kiezen voor de wij-vorm.

Ds. E.J. Terpstra

Print your tickets