Hoogmoed komt voor den val
“Ik zeide wel in mijn voorspoed: Ik zal niet wankelen in eeuwigheid. Want, HEERE! Gij hadt mijn berg door Uw goedgunstigheid vastgezet; maar toen Gij Uw aangezicht verborgt, werd ik verschrikt.” (Psalm 30:7-8)
Inmiddels zijn we als gemeente weer midden in de tijd van het jaar aanbeland waarin vele mensen uit onze gemeente, die de HEERE lief hebben gekregen, belijdenis van het geloof afleggen. Dit is een hoogtepunt in het geloofsleven en velen van hen ervaren dat ook zo. Ze noemen dit vaak iets in de zin van ‘een piek’ in hun geloofsleven. Het zijn overigens niet alleen belijdeniscatechisanten die dit ervaren, WieKentJeWeg-gangers komen bijvoorbeeld ook vaak met dit soort ervaringen terug.
Wat is het mooi als de HEERE zulke periodes in je leven geeft. Tijden waarin het lijkt alsof er niets is dat tussen God en jou in kan komen; waarop je ervaart dat de HEERE je overvloedig het goede doet zien en het land je zijn volle garven biedt (vgl. Psalm 85 vers 4, ber.). Toch wil ik, niet als zwartgallige, maar als pure realist, wijzen op het enorme gevaar dat hierin ligt, of liever, David wijst ons erop.
David heeft ook een zeker hoogtepunt gekend in zijn leven waarop de HEERE zijn berg in Zijn goedgunstigheid had vastgezet. Op dat moment zei David: “Ik zal niet wankelen in eeuwigheid”. Misschien herken je jezelf daar wel in. Je bent op zo’n hoogtepunt en zegt tegen jezelf dat je het voortaan beter zult doen en niet meer zult… (vul zelf maar in).
Als wij dit herkennen; pas op! Juist op dit soort momenten ligt vaak de zonde op de loer (vgl. Rom. 7:21). En als we dan vallen, moeten we dan achteraf niet concluderen dat we, net als David, ontzettend dwaas zijn geweest in onze hoogmoed? Als de HEERE ook maar één moment Zijn aangezicht verbergt, dan vallen wij, hopeloos. Alles leek zo goed te gaan. Hoe kon dit gebeuren? Spurgeon zegt bij deze tekst: ‘menig schip is gezonken, terwijl de zee kalm was.’
Laten we eens opletten wat de HEERE hier doet. Hij stort geen wrede kastijdingen over David uit, maar Hij verbergt enkel Zijn aangezicht. Dat is genoeg voor David om verschrikt te worden. Gods kinderen kunnen niet zonder de nabijheid van Gods vriend’lijk aangezicht, dat heeft vrolijkheid en licht (vgl. Psalm 97 vers 7, ber.). Als de HEERE Zijn aangezicht verbergt, worden ze net als kleine kinderen die huilen omdat ze hun moeder niet meer kunnen zien.
In onze hoogmoed kunnen we denken dat we heel wat zijn, maar in werkelijkheid zijn wij slechts nietige mensenkinderen. Wat moet er nu van David, van ons, worden? Ik prijs degene gelukkig die totaal ongelukkig is, omdat hij God mist. God verbergt Zijn aangezicht. Waarom? Zodat wij Hem weer nodig krijgen, zodat wij Hem weer gaan zoeken. Ook David knielt opnieuw in ootmoed voor de HEERE neer en God hoort. En dan kan de lofzang van zijn lippen komen:
“Gij hebt mijn weeklacht en geschrei, veranderd in een blijden rei; mijn zak ontbonden, en mij weer, met vreugd omgord; opdat mijn eer niet zwijg’. Zo klimt Uw lof naar boven; mijn God, U zal ik eeuwig loven.’’ (Psalm 30 vers 8, ber.)
Albert Ras (20)